Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Exodus 1

Exodus

Index

Hoofdstuk 2

1

 En een man van het huis van Levi ging, en nam een dochter van Levi. 

2

 En de vrouw werd zwanger, en baarde een zoon. Toen zij hem zag, dat hijschoon was, zo verborg zij hem drie maanden. 

3

 Doch als zij hem niet langer verbergen kon, zo nam zij voor hem een kistje vanbiezen, en belijmde het met lijm en met pek; en zij legde het knechtje daarin, enlegde het in de biezen, aan den oever der rivier. 

4

 En zijn zuster stelde zich van verre, om te weten, wat hem gedaan zou worden. 

5

 En de dochter van Farao ging af, om zich te wassen in de rivier; en haarjonkvrouwen wandelden aan den kant der rivier; toen zij het kistje in het middenvan de biezen zag, zo zond zij haar dienstmaagd heen, en liet het halen. 

6

 Toen zij het open deed, zo zag zij dat knechtje; en ziet, het jongsken weende; enzij werd met barmhartigheid bewogen over hetzelve, en zij zeide: Dit is een van deknechtjes der Hebreen! 

7

 Toen zeide zijn zuster tot Farao's dochter: Zal ik heengaan, en u eenvoedstervrouw uit de Hebreinnen roepen, die dat knechtje voor u zoge? 

8

 En de dochter van Farao zeide tot haar: Ga heen. En de jonge maagd ging, enriep des knechtjes moeder. 

9

 Toen zeide Farao's dochter tot haar: Neem dit knechtje heen, en zoog het mij; ikzal u uw loon geven. En de vrouw nam het knechtje en zoogde het. 

10

 En toen het knechtje groot geworden was, zo bracht zij het tot Farao's dochter,en het werd haar ten zoon; en zij noemde zijn naam Mozes, en zeide: Want ik hebhem uit het water getogen. 

11

 En het geschiedde in die dagen, toen Mozes groot geworden was, dat hij uitgingtot zijn broederen, en bezag hun lasten; en hij zag, dat een Egyptisch man eenHebreeuwsen man uit zijn broederen sloeg. 

12

 En hij zag herwaarts en gindswaarts; en toen hij zag, dat er niemand was, zoversloeg hij den Egyptenaar, en verborg hem in het zand. 

13

 Des anderen daags ging hij wederom uit, en ziet, twee Hebreeuwse mannentwistten; en hij zeide tot den ongerechte: Waarom slaat gij uw naaste? 

14

 Hij dan zeide: Wie heeft u tot een overste en rechter over ons gezet? Zegt gij dit,om mij te doden, gelijk gij den Egyptenaar gedood hebt? Toen vreesde Mozes,en zeide: Voorwaar, deze zaak is bekend geworden! 

15

 Als nu Farao deze zaak hoorde, zo zocht hij Mozes te doden; doch Mozes vloodvoor Farao's aangezicht, en woonde in het land Midian, en hij zat bij eenwaterput. 

16

 En de priester in Midian had zeven dochters, die kwamen om te putten, en vuldende drinkbakken, om de kudde haars vaders te drenken. 

17

 Toen kwamen de herders, en zij dreven haar van daar; doch Mozes stond op, enverloste ze, en drenkte haar kudden. 

18

 En toen zij tot haar vader Rehuel kwamen, zo sprak hij: Waarom zijt gij heden zohaast wedergekomen? 

19

 Toen zeiden zij: Een Egyptisch man heeft ons verlost uit de hand der herderen; enhij heeft ook overvloedig voor ons geput, en de kudde gedrenkt. 

20

 En hij zeide tot zijn dochters: Waar is hij toch, waarom liet gij den man nu gaan?roept hem, dat hij brood ete. 

21

 En Mozes bewilligde bij den man te wonen; en hij gaf Mozes zijn dochterZippora; 

22

 Die baarde een zoon; en hij noemde zijn naam Gersom; want hij zeide: Ik ben eenvreemdeling geworden in een vreemd land. 

23

 En het geschiedde na vele dezer dagen, als de koning van Egypte gestorven was,dat de kinderen Israels zuchtten en schreeuwden over den dienst; en hun gekrijtover hun dienst kwam op tot God. 

24

 En God hoorde hun gekerm, en God gedacht aan Zijn verbond met Abraham,met Izak, en met Jakob. 

25

 En God zag de kinderen Israels aan, en God kende hen.  

Exodus 3

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: